Ook vroeger als kind, verbleef ze grotendeels buiten het dorp. ,Ik voelde me niet echt een deel van de gemeenschap, geloof ik”, zegt ze voorzichtig. ,,Het klinkt misschien pedant, maar ik had geen binding met de boerenkinders hier. Mijn leven verliep ook nét even anders dan dat van mijn leeftijdgenoten.”
Tegenwoordig wonen ze vlak bij de Belgische grens, in wat destijds haar ouderlijk huis was. In de huiskamer, in de tuin en in de omgeving liggen de herinneringen voor het oprapen. ,,Maar het zijn gebeurtenissen en herinneringen van buiten Zundert die me hebben gevormd in dit tijd.”
,,Mijn moeder was een Zundertse, maar mijn vader kwam uit de buurt van Arnhem. Al heel jong zat ik iedere zomer op de trein naar Arnhem om bij de familie van vader te gaan logeren. Daar woonde tante Mina die door haar werk als dienstbode bij een deftige familie ook enige gewoonten met allure overnam. Zo kregen we als kinderen, ook de logees, ontbijt op bed. Een ongekende luxe in die tijd, maar dat sprak mij wel aan!
,,Aan de andere kant van de familie had ik ook nog een Antwerpse ‘Nonkel Willem’, bij wie ik graag ging logeren. Ze hadden daar een prachtig huis, met een piano, een tuin en een heleboel boeken. Daar kon ik de hele dag in lezen. Diezelfde Antwerpse oom kwam éens per jaar voorrijden in een grote dure Ford en dan mochten mijn ouders kiezen waarheen we zouden gaan. In die tijd is mijn reislust begonnen.
,,Ook thuis hadden we het niet slecht. Mijn vader werkte zich bij de tuinderij op tot meesterknecht, waardoor hij het dubbele salaris verdiende van een arbeider, dus ik voelde me, al met al, toch een beetje anders dan de boerenkinderen. Ik zat liever in mijn eentje met een boek onder een mustertmijt te lezen.
,,Tijdens de oorlog werden overal in deze buurt Duitsers ingekwartierd. Het front lag vlak over de grens in België, dus onze buurtschap was voor hen een ideale locatie. Ik weet dat er verschrikkelijke verhalen te vertellen zijn over de Duitse bezetting, maar hier in de buurt is het echt meegevallen. Hier in de boomgaard naast ons huis waren de keukenwagens. Bij ons in huis zaten acht soldaten. Het grootste gedeelte van de jongers had een houding van: wij zijn ook maar gestuurd, dat is niet leuk, maar we maken er het beste van.
,,Zo was er een Oostenrijkse officier, die ons altijd de foto’s van zijn vrouw en zijn kinderen liet zien. Op een dag stond hij midden in de tuin te huilen; hij miste ze zo! Dat maakt indruk op een kind. Er was er maar één, die voor de kwalificatie rotmof in aanmerking kwam. Dat was Der Jozef. Acht van hen sliepen hier in deze kamer, op de grond. ’s Avonds hielden ze hele voorstellingen met nep-redevoeringen, alsof ze Hitler waren of Stalin, zo’n beetje zoals Freek de Jonge dat nu zou doen. Grote pret hadden ze dan, maar dat ging wel over als Der Jozef in de buurt binnenstapte.´´
,,Honger hebben we ook in die tijd niet geleden. De Duitsers hadden een eigen kok bij zich, wij hebben bijna iedere dag met hen meegegeten. Zelfs de eigenlijke bevrijding is hier buiten min of meer aan ons voorbij gegaan. We zagen op een dag een groep soldaten langskomen en hé, dat waren toch wel andere uniformen. Dat bleken Canadezen te zijn. Daarna kwamen de bevrijdingsfeesten; de Canadezen deelden chocolade uit en liefde. Hier in de buurt zijn wel een paar meisjes zwanger geraakt. Omdat ik toen al verkering had, heb ik die feesten wat anders beleefd.
,,Frans was mijn jeugdliefde, de eerste en enige. Toen ik hem leerde kennen, we waren pas twaalf jaar, werd Zundert me toch wat liever dan de rest.
Ik was al heel vroeg volwassen, denk ik, bij mij was het direct serieus. Ik zou niemand anders kunnen verdragen.
,,In onze prille verkering gingen we aanvankelijk als kinderen met elkaar om, maar langzaam maar zeker kwam de seksualiteit toch om de hoek kijken. In die tijd mocht je vanwege het geloof niet zoveel, eigenlijk niets, maar ach, dat kan toch niemand bolwerken. We gingen dus langzaam maar zeker steeds verder. Achteraf was het volgens mij wel goed dat je je relatie zo langzaam uitbouwde. Tegenwoordig mag blijkbaar meteen van alles, maar daar verpest je het volgens mij mee.”
,,Na de oorlog trouwden we. We trouwden ‘in’, zoals dat heet. Woningnood hè? Later kregen we een huis aan de Molenstraat en weer later namen we de groentewinkel van mijn schoonouders over, een eindje verder in de straat. Dat was eigenlijk geen succes, Frans was liever huisschilder dan groenteman. Toen mijn vader in de jaren 70 hulp vroeg bij de verzorging van mijn moeder, zijn we hier weer ingetrokken.
,,Inmiddels zijn ze alle twee overleden. Toen is er een tijd geweest dat ik geregeld ben gaan reizen. Niet met Frans, die houdt daar niet van, maar met een vriendin. Prachtige plaatsen hebben we aangedaan. Dan zeiden we tegen elkaar ‘waar zullen we eens heen’ en dan kwam er altijd wel een plan. Het is jammer dat die tijd nu voorbij is.”
Hun huisje aan de Goorbaan is een warme plek in Zundert, waar heel veel mensen graag langs komen voor een kop koffie en een praatje. Frans kent door zijn activiteiten heel veel mensen, hij zorgt voor de aanloop, Annie zorgt voor warmte en aandacht. Toch is Annie nog steeds degene die haar huis het makkelijkst de rug kan toekeren. Reizen is er niet meer bij, maar ze heeft nog een manier om te ontsnappen, om even weg te zijn van de moeilijke momenten, die er in ieder leven zijn. Wegzinkend in een mooi boek gaan er jaarlijks tientallen horizonten voor haar open. Even weg uit Zundert.